Kun je eigenlijk wel wat zinnigs zeggen over internetrecht (zoals ik vorige week probeerde) als je niet weet wat het internet is? Het lijkt vrij triviaal, iedereen heeft internet en zit op internet. Maar probeer het eens. Ik waag een poging, want wellicht biedt dat een bottom-up definitie van het internetrecht.
Oké, met een zin lukt mij ook niet direct, maar dan zou het ook wel een erg korte blog worden. Tijdens mijn studie informatica (1993, toen bits nog van hout waren) was het 7-lagen ISO/OSI model de theoretische basis voor netwerken. Het idee was dat je een netwerk op diverse lagen van abstractie kunt bekijken. Aan het ene uiterste heb je de fysieke kabels die van A naar B gaan, en aan de andere kant heb je de toepassing die daar overheen gaat. Daar zitten dan nog vijf lagen tussen, die allemaal op hun eigen manier modelleren hoe data van A naar B gaat.
Het Internetmodel is een afgeleide van het ISO/OSI-model. Er zijn vier abstractielagen om naar internet als geheel te kijken:
- Linklaag: op dit niveau gaat het om individuele verbindingen (links) tussen computers en hoe er op het laagste niveau data kan worden uitgewisseld. De bekende ethernetstekker en -kabels zitten op dit niveau.
- Internetlaag: op dit niveau wordt er over individuele netwerken data uitgewisseld (inter-network, inderdaad). Hier wordt geabstraheerd van individuele netwerken en onderliggende hardware. Specifiek gaat het hier over de IP-pakketjes die van computer met IP-adres A naar computer met IP-adres B moeten gaan.
- Transportlaag: op dit niveau kunnen computers (clients en servers of peer-to-peer) met elkaar communiceren en data uitwisselen. Hier wordt geabstraheerd van de pakketjes die op de internetlaag worden uitgewisseld. Hier stroomt data van punt naar punt. Het bekendste protocol op dit niveau is TCP, dat samen met het onderliggende IP-protocol een synoniem gaf voor het internet als transportmedium.
- Applicatielaag: op dit niveau krijgt de data betekenis. Er worden diensten (applicaties) gerealiseerd waar mensen (of apparaten) gebruik van kunnen maken. De bekendste dienst is het World-wide Web, maar ook e-mail, chat, streaming video en dergelijke zijn applicaties.
Op het linklaag-niveau bekeken is internet dus niet meer dan een grote verzameling verbindingen. Kabeltje hier, kabeltje daar, draadloosje zus en satellietsignaal zo. Daar valt juridisch niet zo heel veel over te zeggen denk ik. Veel verder dan interconnectie (mag ik met mijn kabel in jouw router) of patenten op standaarden kom ik eigenlijk niet. Niet oninteressant overigens, zeker dat van die patenten: interoperabiliteit is een essentieel onderdeel van informatie-uitwisseling immers.
Komen we bij de internetlaag. IP-pakketjes zijn de basis van wat ik gevoelsmatig “het internet” zou noemen. Alles komt uiteindelijk neer op pakketjes die van A naar B moeten. Routeren dus. En dan moet ik gelijk denken aan een oud gezegde: The internet treats censorship as damage and routes around it. Dat heeft te maken met een oude mythe over internet: het zou ontwikkeld zijn om een nucleaire aanval te weerstaan. Het werkt met decentrale coördinatie van pakketgebaseerde communicatie. Iedere knoop in het netwerk beslist zelf waar ze welk pakketje heenstuurt. Er is geen centrale autoriteit die de route voorschrijft
Dat internet tegen een nucleaire aanval bestand is, is een hardnekkige mythe. Het internet is in de praktijk niet eens in staat een strategisch ingezette eekhoorn of scheepsanker te weerstaan. Maar dat decentrale karakter is ergens wel een heel belangrijke factor in de rechtsvragen die ontstaan rond internet. Want als er geen centrale autoriteit is, wie spreek je dan aan als er iets tegen de wet blijkt te zijn? Hoe dwing je af dat ‘men’ een website blokkeert als er geen ‘men’ is? Wie klaag je aan als iedereen iets doorgeeft dat niet mag? En hoezo “niet mag”, wiens recht bepaalt dat?
Deze discussies zijn onder juristen bekend als de governance-vraagstukken (Lodder: beheersvragen rond de techniek van het internet: protocollen, standaarden, domeinnamen). Wie is de baas op internet? Dit is een fundamentele vraag, die een niveau lager niet bestaat. Een netwerkkabel ligt in een land en is eigendom van iemand. Die iemand is gewoon aan te spreken door de autoriteiten in dat land. Op IP-niveau wordt ook geabstraheerd van fysieke locatie.
Minstens zo belangrijk echter is filteren en blokkeren door private partijen. Netneutraliteit, heet dat. Mag een partij die IP-pakketjes routeert, besluiten dat niet (of maar beperkt) te doen tenzij er extra wordt betaald? Is het erg dat een internetprovider alleen familievriendelijk internet aanbiedt, gamesnelheden afknijpt tenzij men het premiumabonnement neemt of Netflix alleen in het premiumabonnement opneemt? Die beslissingen kunnen vérgaande invloed hebben op de toegang tot internet, en dat schijnt een grondrecht te zijn. Daarom zie ik netneutraliteit als een van de meest fundamentele uitdagingen in het internetrecht.
Nog een niveautje hoger komen we in de transportlaag. Hier wordt tussen computers gecommuniceerd. Mijn client legt verbinding met de mailserver van Ziggo en verstuurt een mail. Ik word deel van een peer-to-peer netwerk en ahem wissel data uit met een peer ergens in een ver buitenland. Netneutraliteit speelt ook hier: op dit niveau kun je specifieke diensten blokkeren. Geen voice-over-ip of alleen de eigen DNS-server.
En dan zijn we uitgekomen bij de applicatielaag. Het World-Wide Web, maar ook bijvoorbeeld Spotify, online games of wat je maar kunt bedenken. Ja, verzin daar maar eens een alomvattend juridisch vraagstuk voor. Ik kom niet verder dan het model van Dommering waar ik eerder over blogde. Op dit abstractieniveau hebben we in feite te maken met de implementatie van de informatiesamenleving. En die bestaat uit een krachtenveld tussen vier krachten: de uitingsvrijheid, de privacy, de intellectuele eigendom en de ondernemingsvrijheid. De juridische conflicten ontstaan wanneer deze met elkaar botsen. Auteursrechten handhaven bij uploaders vereist een privacy-inbreuk (NAW-gegevens opvragen), en de huisregels van Facebook beperken de vrijheid van meningsuiting maar kunnen worden gerechtvaardigd vanuit hun ondernemingsvrijheid.
Ik heb het gevoel dat die laag verder uitgesplitst moet worden. Bij de discussie vorige week kwam bijvoorbeeld aan de orde het netwerkeffect (Shapiro & Varian): een dienst wordt exponentieel waardevoller naarmate er meer mensen op zitten. Dat effect zorgt ervoor dat mensen niet zomaar weggaan, want iedereen zit er toch? Dit geeft macht aan de exploitanten van het netwerk. Een klusje voor het mededingingsrecht misschien.
Code as law, moet ik dan ook noemen. Het idee dat de implementatie de wetten maakt. In een café is het verboden te schelden, maar het kán wel. Op een blog waar dat verbod geldt, kán het niet want je bericht komt niet voorbij de zelflerende moderatorbot (of het domme filter dat per abuis ook bezoekers aan het Engelse Scunthorpe voor scheldkanonneerders uitmaakt). Daar worden dus wetten verzonnen door private partijen, én keihard gehandhaafd middels “computer says no”. Daar zou het recht ook wat mee moeten doen.
Ook is er vanuit code, vanuit techniek een continue push van vernieuwing. Men verzint aan de lopende band nieuwe diensten, en die kunnen dwars door wetten heen lopen. Is Uber een innovatie in het vervoer of een snorder met een app? En die innovaties gaan ook nog eens zó snel dat de juridische discussie pas op gang komt als de innovatie al breed ingeburgerd is (hoi Youtube, Bittorent of Facebook). Dat lijkt ook iets internetspecifieks te zijn.
Eerder noemde Lodder nog democratisering: “Ieder individu kan de hele wereld bereiken. Traditionele reguleringsmodellen gingen uit van 1-op-1 communicatie, of 1-op-n (klassieke media zoals krant, TV), maar nu dus n-op-m.” Zeer waar maar hoe werkt het door? Hier wil ik binnenkort nog eens op terugkomen.
Hebben jullie nog aanvullingen of verfijningen?
Arnoud
Afkomstig van de blog Internetrecht door Arnoud Engelfriet. Koop mijn boek!
Het volledige artikel bekijken